- wezen
- wezen1{{/term}}〈het〉1 [schepsel] être 〈m.〉2 [essentie] essence 〈v.〉♦voorbeelden:1 een bovenaards wezen • un(e) supraterrestrelevende wezens • créatures vivantesde mens is een redelijk wezen • l'homme est un être doué de raison2 in zijn diepste wezen • au plus profond de lui-mêmein wezen • au fond————————wezen2{{/term}}〈onovergankelijk werkwoord, koppelwerkwoord〉1 [zijn] ↑être2 [gaan] ↑être allé♦voorbeelden:1 wees een man • sois un hommelaten we wél wezen • ne nous racontons pas d'histoireshij mag er wezen • 〈hij is groot〉 il se pose là; 〈hij ziet er goed uit〉 il n'est pas mal (de sa personne)waar moet ik wezen om …? • où dois-je m'adresser pour …?2 wij zijn daar wezen kijken • nous sommes allés voir là-bas
Deens-Russisch woordenboek. 2015.